De standaard.
Algeheel beeld.
De Nederlandse Schapendoes is een
lichtgebouwde, langharige hond van tussen de 40 en 50 centimeter schofthoogte,
wiens soepelheid opvalt. In zijn bewegingen is hij verend en licht; hij is
een opmerkelijke springer. Tot dit alles draagt zijn licht geraamte bij.
Hij
mag niet 'dood' zijn, maar ook niet zenuwachtig, doch gespannen (vergelijk de
Engelse woorden 'nervous' en 'excited'). Hij moet moedig zijn. Gehoor,
gezichtsvermogen en reuk (zowel voor verwaaiing als voor spoor) zijn gelijkelijk
ontwikkeld. Geen ervan is opgevoerd ten koste van een of meer andere.
De
schapendoes die zich bang en/of vals toont in de ring wordt van plaatsing of
kwalificatie uitgesloten.
De schapendoes moet een werkhond blijven en bepaaldelijk
een herdershond, in geest, zintuigen en lichaam.
Toelichting.
Het springen van de
vrolijke, pittige en allerminst papperige, stijve of zwakke schapendoes is
inderdaad een karakteristieke eigenschap van het ras. De grote behendigheid en
de zekerheid waarmee hij neerkomt, vallen op.
Het is een eerste taak van de
fokkers, maar ook van de keurmeesters, ervoor te zorgen, dat de Nederlandse
schapendoes zijn juiste aard en het ideale lichaam heeft voor een herdershond op
de Nederlandse heide, dus zonder iets dat hem hierin belemmert, ook al zouden
het overdrijvingen van gewenste eigenschappen zijn.
De schapendoes mag niet
ontaarden in een z.g. tentoonstellingshond.
Hoofd.
De schedel is bijna plat, heeft een matige groef en sterke
wenkbrauwbogen.
De schedel is vrij breed ten opzichte van de lengte; de
breedte is iets groter dan de afstand tussen de stop en het einde van de
achterhoofdsknobbel.
De neuslijn ligt lager dan de schedellijn en de overgang is
geleidelijk.
Sterk uitspringende jukbeenderen. De snuit is korter dan de
afstand tussen de stop en het einde van de achterhoofdsknobbel. De snuit
versmalt weinig, blijft diep en eindigt breed en ietwat rond. Van opzij gezien
moet bij gesloten mond de onderkaak duidelijk te zien zijn. De overvloedige
beharing doet het hoofd groter, vooral breder en in de schedel veel dieper
schijnen dan het is.
Het hoofd wordt door de krachtige en droge hals hoog
gedragen.
Ogen.
Het oog betekent voor dit ras
veel. De vorm is rond; het is vrij groot en ligt noch diep, noch puilt het uit.
Het oog is bruin, mag niet de indruk wekken zwart te zijn. Het oogwit mag alleen
bij sterk opzijkijken zichtbaar worden.
De uitdrukking is vrijmoedig, eerlijk
en levendig.
De ogen zijn meer voor in het hoofd dan opzij geplaatst.
Gebit.
Het gebit van de schapendoes
is niet bijzonder zwaar. Het is scharend.
Oren.
Deze zijn vrij hoog aangezet,
maar niet groot, niet vlezig en hangen los langs, maar niet dicht tegen het
hoofd. Ze zijn lang behaard en mogen bij spitsen niet rechtop komen, zelfs niet
half rechtop.
Romp.
De schapendoes is
langer dan hoog. Toch mag de romp niet overdreven lang zijn. Het geraamte is
licht en buigzaam, veerkrachtig door een sterke ontwikkeling van de rompspieren.
De borstkas is matig gewelfd. De borst is diep, de buiklijn niet sterk
opgetrokken. De ruglijn loopt bij de lendenen iets op. De borstkas begint voor
matig breed en verwijdt zich, vooral na de elleboog flink; de ribben lopen ver
door naar achteren. Alweer zonder overdrijving. De lendenen zijn sterk gespierd.
Toelichting.
De evenredigheid in de
bouw is een belangrijk vereiste voor een werkras. Hieraan dient dus grote
aandacht te worden besteed.
Voorbenen.
Deze zijn volkomen recht
en licht van bot. Door goede hoeken in de schouder en elleboog toont de
schapendoes voorborst.
De middenvoet is veerkrachtig, dus niet slap.
Achterbenen.
De achterbenen zijn in de sprong matig gebogen (gebouwd voor het werk bij de
kudde) en deugdelijk gespierd. De sprong is laag, ook hier zonder overdrijving.
Toelichting.
Voor het werk dat de schapendoes bij de kudde moet verrichten, moet hij snel
zijn en zich vlug kunnen wenden. Hij draaft dan ook weinig en meestal gaat hij
galopperend door het veld.
Voeten.
De voeten zijn nogal groot en hebben een brede ovaalvorm. De tenen zijn
aaneengesloten; wel groeit er ruim haar tussen. De voet is evenmin stijf als de
middenvoet, maar veert en is krachtig evenals deze. Het eelt is dik en verend.
De hubertusklauw is toegestaan, doch niet verplicht.
Staart.
De schapendoes heeft een behoorlijk lange, goed behaarde, gevederde staart met
een haak. Hij mag deze nooit stijf op de rug gedrukt dragen.
Toelichting.
De staart is voor dit ras kenmerkend. Hij blijkt een belangrijke rol te spelen
bij de bewegingen van de hond. Hij richt zich naar de gang. Bij draf slingert
hij, hoog achter de rug gedragen en gebogen, van links naar rechts. Bij galop
strekt hij zich waterpas en kan bij rust neerhangen. In de sprong dient de
staart onmiskenbaar tot roer. Bij aandacht is de staart soms sterk opgeheven.
Beharing.
De hond heeft een geduchte kuif, ook snorren en baard. De beharing is lang, wel
zeven centimeter of meer bij de achterhand. De haren groeien dicht opeen uit de
huid; ze zijn dun en droog en klitten gemakkelijk in het onderhaaar. De haren
zijn niet streng recht; zij golven ietwat.
De vacht is droog, vooral niet zijdeachtig.
Onderhaar moet aanwezig zijn.
Toelichting.
De schapendoes, werkhond zijnde, dient beschermd te zijn tegen regen en koude.
Vandaar de dichte en in het onderhaar zeer dichte vacht. Dagelijks borstelen en
zonodig kammen en ontwarren is noodzakelijk. Er dient echter op te worden gelet
dat de ondervacht hierdoor niet verdwijnt, waardoor ook de natuurlijk
bescherming verloren zou gaan. De vacht heeft de neiging om, waar deze lang is,
in plukjes van elkaar te staan, waardoor de schapendoes vooral achter een grote
omvang krijgt. Uitgesproken krulhaar is niet toegestaan.
Kleur.
Alle kleuren zijn toegestaan. Bij voorkeur echter blauwgrijs tot zwart, waarbij
de voeten gewoonlijk lichter gekleurd zijn.
Schofthoogte.
Voor teven 40 - 47 cm.
Voor reuen 43 - 50 cm.
Gang.
De schapendoes loopt naarmate hij sneller gaat, nauwer. In snelle gang beweegt
de hond zich als het ware vloeiend voorwaarts.
Toelichting.
Het nauwer gaan bij snellere gang - een eigenschap van de werkhond - wil zeggen,
dat de voeten meer naar het midden geplaatst worden, dus rechter- en linkervoet
naar elkaar toe.
Verder zou men kunnen zeggen dat de hond 'zuinig' loopt, dat wil zeggen, zonder
enige overbodigheid, als onnodig oplichten van de voeten en dergelijke.
Aard.
De schapendoes is een zeer schrandere hond; hij is moedig en waaks. Voor zijn
uitverkoren mens toont de hond grote innigheid en trouw. Hij is levendig en
heeft veel temperament.
Vastgesteld in de bestuursvergadering van 13 november 1954.